Welkom op de pagina over geld!
Bovenaan deze pagina staat een uitleg over geld. Daaronder vind je oefeningen met geld. We raden je aan om eerst de uitleg door te lezen en daarna te gaan oefenen. Als je het al snapt kun je ook direct gaan oefenen.
UITLEG:
Je kunt hieronder de hele uitleg lezen of direct naar het deel gaan waar jij meer over wilt weten:
Introductie:
Geld: bijna iedereen heeft er mee te maken. Je betaalt ermee in de winkel en misschien heb je wel een spaarpot? In Nederland betalen we met de euro. Je hebt bankbiljetten en munten. Hieronder lees je eerst welke biljetten en munten we in Nederland hebben. Daarna lees je meer over sommen die je kunt doen met geld.
Bankbiljetten:
Bankbiljetten zijn er in verschillende waardes: je hebt bankbiljetten van €5,-, €10,-, €20,-, €50,-, €100,-, €200,- en €500,-. Vanaf eind 2018 worden er geen biljetten van €500,- meer uitgegeven, omdat die vooral door criminelen worden gebruikt. Sinds 2013 komen er regelmatig vernieuwde biljetten uit. De biljetten van €5,-, €10,-, €20,- en €50,- zijn al vernieuwd (je kunt ook nog steeds met de oude biljetten betalen). In onderstaande tabel zie je precies hoe de bankbiljetten eruit zien.
Oude bankbiljet: | Nieuwe bankbiljet: |
Bron afbeeldingen: http://www.ecb.europa.eu/euro/banknotes/denominations/html/index.en.html (foto’s gemaakt door: ECB, onder auteursrecht bij de ECB)
Muntgeld:
Muntgeld gebruik je vooral als je kleine bedragen wilt afrekenen en als wisselgeld. We hebben munten van €0,01, €0,02, €0,05, €0,10, €0,20, €0,50, €1,- en €2,-. In Nederland gebruiken we de munten van €0,01 en €0,02 bijna nooit meer, omdat de meeste bedragen worden afgerond op 5 eurocent. Hieronder zie je precies hoe de euromunten eruit zien:
Bron afbeeldingen: http://www.ecb.europa.eu/euro/coins/common/html/index.en.html (foto’s gemaakt door: ECB, onder auteursrecht bij de ECB)
Sommen met geld:
Met geld kun je optellen, aftrekken, vermenigvuldigen en delen. Dit is eigenlijk precies hetzelfde als met andere getallen. Let op! Je moet je antwoord altijd afronden op een heel getal OF met twee getallen achter de komma. Bijvoorbeeld: €1,20 + €1,20 = 2,4 en dat schrijf je op als €2,40. En €1,- + €2,- = 3 en dat schijf je op als €3,- of als €3,00.
Naast gewone plus-, min-, keer en deelsommen moet je bijvoorbeeld ook kunnen berekenen hoeveel wisselgeld je moet geven. Dit doe je bijvoorbeeld met een minsom, dus als een klant in de winkel €8,20 moet betalen en hij betaalt met €10,-, doe je €10,- − €8,20 = €1,80. Daarna moet je gaan kijken hoe je dat kunt terug geven. Je begint altijd met de grootste munt en werkt daarna door naar klein. In dit voorbeeld geef je de volgende munten als wisselgeld: een munt van €1,-, een munt van €0,50, een munt van €0,20 en een munt van €0,10.
Voorbeelden:
- Daan koopt een flesje drinken voor €2,-. Hij betaalt met een briefje van €10,-. Hoeveel wisselgeld krijgt hij? → Om dit te berekenen doe je €10,- − €2,- = €8,-. Daan krijgt dus €8,- wisselgeld. Dit wisselgeld kun je bijvoorbeeld geven met een briefje van €5,-, een munt van €2,- en een munt van €1,-. Een andere mogelijkheid is bijvoorbeeld 4 munten van €2,- als wisselgeld geven.
- Margot koopt een trui van €39,-. Ze betaalt met een briefje van €50,-. Hoeveel wisselgeld krijgt ze? → Om dit te berekenen doe je €50,- − €39,- = €11,-. Margot krijgt dus €11,- wisselgeld. Dit wisselgeld kun je bijvoorbeeld geven met een briefje van €10,- en een munt van €1,-. In plaats van het briefje van €10,- kun je ook twee briefjes van €5,- als wisselgeld geven. In plaats van de munt van €1,- kun je ook twee munten van €0,50 als wisselgeld geven.
- Susan wil het entreegeld voor het zwembad gepast betalen. Het entreegeld is €6,30. Hoe kan ze dit gepast betalen? → Ze kan bijvoorbeeld betalen met een briefje van €5,-, een munt van €1,-, een munt van €0,20 en een munt van €0,10.
OEFENINGEN:
De makkelijkste oefeningen staan bovenaan. De moeilijkste oefeningen staan onderaan. Bij elke oefening staat voor welke groep deze bedoeld is.
- In welk vakje staat het hoogste bedrag? (vooral bedoeld voor groep 3, groep 4 en groep 5)
- In welk vakje staat het hoogste bedrag? (vooral bedoeld voor groep 4, groep 5 en groep 6)
In welk vakje staat het hoogste bedrag?
Uitleg: Klik telkens het goede antwoord aan. Als je het goed doet ga je door naar de volgende vraag. Doe je het fout, dan wordt jouw antwoord rood en het goede antwoord groen en moet je op [volgende] klikken om naar de volgende vraag te gaan. Als je op een pagina komt met de knoppen [bestel nu] en [doorgaan] ben je klaar met de oefening. Keer dan terug naar onze website om een andere oefening te kiezen.
- Kies het goede vakje (vooral bedoeld voor groep 5, groep 6 en groep 7)
- Kies het goede vakje (vooral bedoeld voor groep 6, groep 7 en groep 8)
- Kies het goede vakje (vooral bedoeld voor groep 7 en groep 8)
Kies het vakje waar je precies het bedrag ziet dat bovenaan genoemd wordt.
Uitleg: Klik het vakje aan waar je precies het bedrag ziet dat bovenaan genoemd wordt. TIP! Schrijf voor jezelf op hoeveel geld in elk vakje ligt, daarna is het makkelijk om het goede antwoord aan te klikken. Als je het goed doet ga je door naar de volgende vraag. Doe je het fout, dan wordt jouw antwoord rood en het goede antwoord groen en moet je op [volgende] klikken om naar de volgende vraag te gaan. Als je op een pagina komt met de knoppen [bestel nu] en [doorgaan] ben je klaar met de oefening. Keer dan terug naar onze website om een andere oefening te kiezen.
- Hoeveel geld tel je? (vooral bedoeld voor groep 5 en groep 6)
- Hoeveel geld tel je? (vooral bedoeld voor groep 6 en groep 7)
- Hoeveel geld tel je? (vooral bedoeld voor groep 7 en groep 8)
Tel op hoeveel geld je ziet liggen. Hoeveel geld tel jij?
Uitleg: Je ziet bankbiljetten en munten. Kies uit één van de meerkeuzeantwoorden hoeveel geld je ziet liggen. Als je het goed doet ga je door naar de volgende vraag. Doe je het fout, dan wordt jouw antwoord rood en het goede antwoord groen en moet je op [volgende] klikken om naar de volgende vraag te gaan. Als je op een pagina komt met de knoppen [bestel nu] en [doorgaan] ben je klaar met de oefening. Keer dan terug naar onze website om een andere oefening te kiezen.
- Hoeveel kosten 2 artikelen samen (tot max. €200,-)? (vooral bedoeld voor groep 5 en groep 6)
- Hoeveel kosten 3 artikelen samen (tot max. €300,-)? (vooral bedoeld voor groep 5 en groep 6)
- Hoeveel kosten 2 artikelen samen (tot max. €1000,-)? (vooral bedoeld voor groep 5 en groep 6)
- Hoeveel kosten 3 artikelen samen (tot max. €1500,-)? (vooral bedoeld voor groep 6 en groep 7)
- Hoeveel kosten 4 artikelen samen (tot max. €2000,-)? (vooral bedoeld voor groep 6 en groep 7)
- Hoeveel kosten 2 artikelen samen (tot max. €1000,-)? (vooral bedoeld voor groep 6 en groep 7)
- Hoeveel kosten 3 artikelen samen (tot max. €1500,-)? (vooral bedoeld voor groep 6 en groep 7)
- Hoeveel kosten 3 artikelen samen (tot max. €3000,-)? (vooral bedoeld voor groep 6 en groep 7)
- Hoeveel kosten 4 artikelen samen (tot max. €4000,-)? (vooral bedoeld voor groep 6 en groep 7)
- Hoeveel kosten 2 artikelen samen (tot max. €1000,-)? (vooral bedoeld voor groep 7 en groep 8)
- Hoeveel kosten 3 artikelen samen (tot max. €1500,-)? (vooral bedoeld voor groep 7 en groep 8)
- Hoeveel kosten 2 artikelen samen (tot max. €2000,-)? (vooral bedoeld voor groep 7 en groep 8)
- Hoeveel kosten 3 artikelen samen (tot max. €3000,-)? (vooral bedoeld voor groep 7 en groep 8)
- Hoeveel kosten 4 artikelen samen (tot max. €4000,-)? (vooral bedoeld voor groep 7 en groep 8)
Tel de prijzen van meerdere artikelen bij elkaar op. TIP! Gebruik een kladblaadje om de sommen uit te rekenen en lees onze uitleg over plus- en minsommen nog eens door.
Uitleg: Je ziet de prijzen van meerdere artikelen. Tel de twee artikelen bij elkaar op waar om gevraagd wordt. Klik op [controleren] om je antwoord te controleren. Als je het goed doet ga je door naar de volgende vraag. Doe je het fout, dan wordt jouw antwoord rood en het goede antwoord groen en moet je op [volgende] klikken om naar de volgende vraag te gaan. Als je op een pagina komt met de knoppen [bestel nu] en [doorgaan] ben je klaar met de oefening. Keer dan terug naar onze website om een andere oefening te kiezen.
- Hoeveel geld krijg je terug? (plaatje) (vooral bedoeld voor groep 6 en groep 7)
- Hoeveel geld krijg je terug? (vooral bedoeld voor groep 6 en groep 7)
- Hoeveel geld krijg je terug? (vooral bedoeld voor groep 7 en groep 8)
- Hoeveel geld krijg je terug? (vooral bedoeld voor groep 7 en groep 8)
Tel de prijzen van meerdere artikelen bij elkaar op. TIP! Gebruik een kladblaadje om de sommen uit te rekenen en lees onze uitleg over plus- en minsommen nog eens door.
Uitleg: Lees de som en vul het goede antwoord in. Bij plaatjessommen klik je het goede antwoord aan. Klik op [controleren] om je antwoord te controleren. Als je het goed doet ga je door naar de volgende vraag. Doe je het fout, dan wordt jouw antwoord rood en het goede antwoord groen en moet je op [volgende] klikken om naar de volgende vraag te gaan. Als je op een pagina komt met de knoppen [bestel nu] en [doorgaan] ben je klaar met de oefening. Keer dan terug naar onze website om een andere oefening te kiezen.
Vragen, tips en opmerkingen horen we graag! Neem contact met ons op of laat hieronder een reactie achter.