Welkom op de pagina Carte Orange 2hv: Unité 1!

Thema: Vous allez où? (vervoer en vervoermiddelen)

Je vindt hier woorden, grammatica en extra informatie over het thema vous allez où? per apprendre/onderdeel en een oefentoets (+ antwoorden) over de hele unité.

 

WOORDEN, GRAMMATICA & EXTRA INFORMATIE:

Grammatica:

Woorden:

  • Met dit onderdeel zijn we nog bezig. 

 

Oefentoets

Schrijf de antwoorden op de vragen bij voorkeur op een blaadje (of onthoud ze). Controleer daarna of je het goed hebt, onderaan deze pagina.

 

Woorden:

Vertaal de volgende woorden van het Frans naar het Nederlands:

  • le camion
  • le casque
  • le choix
  • tôt
  • être en grève

Vertaal de volgende woorden van het Nederlands naar het Frans:

  • een afspraak hebben
  • een pakje van 10 (metro-) kaartjes
  • de reclamespot
  • niemand
  • het is beter te
  • met éénrichtingsverkeer
  • verder
  • hopen
  • vervolgens
  • de dorst

Zinnen:

Vertaal de volgende zinnen van het Nederlands naar het Frans:

  • Je moet overstappen.
  • Je kunt de 24 nemen.
  • Waar is de halte?
  • Jij gaat snel!
  • U gaat steeds rechtdoor. Het is een kwartier lopen.

Grammatica:

Vul op één van de lege plekken een bijvoeglijk naamwoord in (in het Frans natuurlijk):

  • Het is mijn grote droom. --> C'est mon ___ rêve ___.
  • Ik heb sportieve ouders. --> J'ai des ___ parents ___.
  • Ik heb drie kleine zusjes. --> J'ai trois ___ soeurs ___.

Vertaal de volgende vormen van het werkwoord pouvoir (NL --> FR én FR --> NL):

  • zij kunnen (vrl. mv.)
  • ik kan
  • hij kan
  • wij kunnen (gebruik de on-vorm)
  • tu peux
  • nous pouvons

(Let op! In deze oefentoets zitten geen vragen over het alfabet. Test zelf of je dit goed beheerst.)

 

De bovenstaande vragen zijn bedoeld ter controle, dus om te kijken of je het al (goed) kent. Dit is geen garantie voor een goed cijfer, aangezien wij niet al het lesmateriaal tot onze beschikking hebben en er moeilijkere vragen gesteld kunnen worden. Wij hebben geen beschikking over de toetsen van de methode, dus als vragen overeen komen met de echte toets berust dit op toeval.

 

Antwoorden van de oefentoets:

 

Woorden:

Vertaal de volgende woorden van het Frans naar het Nederlands:

  • le camion = de vrachtauto
  • le casque = de helm
  • le choix = de keus
  • tôt = vroeg
  • être en grève = staken

Vertaal de volgende woorden van het Nederlands naar het Frans:

  • een afspraak hebben = avoir rendez-vous
  • een pakje van 10 (metro-) kaartjes = un carnet
  • de reclamespot = le spot publicitaire
  • niemand = ne ... personne
  • het is beter te = il vaut mieux
  • met éénrichtingsverkeer à sens unique
  • verder = plus loin
  • hopen = espérer
  • vervolgens = ensuite
  • de dorst = la soif

Zinnen:

Vertaal de volgende zinnen van het Nederlands naar het Frans:

  • Je moet overstappen. = Il faut changer.
  • Je kunt de 24 nemen. = Tu peux prendre le 24.
  • Waar is de halte? = Où est l'arrêt?
  • Jij gaat snel! = Tu vas trop vite.
  • U gaat steeds rechtdoor. Het is een kwartier lopen. = Vous allez toujours tout droit. C'est à un quart d'heure de marche.

Grammatica:

Vul op één van de lege plekken een zelfstandig naamwoord in (in het Frans natuurlijk):

  • Het is mijn grote droom. --> C'est mon ___ rêve ___. = C'est mon grand rêve.
  • Ik heb sportieve ouders. --> J'ai des ___ parents ___. = J'ai des parents sportifs.
  • Ik heb drie kleine zusjes. --> J'ai trois ___ soeurs ___. = J'ai trois petites soeurs.

Vertaal de volgende vormen van het werkwoord pouvoir (NL --> FR én FR --> NL):

  • zij kunnen (vrl. mv.) = elles peuvent (let op! vrl. mv., dus niet ils peuvent)
  • ik kan = je peux
  • hij kan = il peut
  • wij kunnen (gebruik de on-vorm) = on peut (let op! gebruik de on-vorm, dus niet nous pouvons)
  • tu peux = jij kunt
  • nous pouvons = wij kunnen

Contactmogelijkheden

Over Oefenplein

Verklaringen

Oefeningen

arrow_up